Nieuwbouwpaniek

Nieuwbouwpaniek

Ik ben Massih Hutak, muzikant en schrijver uit Amsterdam-Noord. Uit de wijk Plan van Gool, om precies te zijn. Omdat ik veel verschillende dingen doe en mijn kunstenaarschap fluïde is in een land waar alles in een hokje moet passen zodat mensen het kunnen begrijpen, krijg ik vaak de vraag wat ik nou eigenlijk ben. Tenminste, sinds kort krijg ik die vraag. Eerst projecteerde iedereen van alles op mij. Mijn beste antwoord op de vraag wat ik nou ben, is: ik ben een bewoner. De mooiste titel voor een stedeling. En ik ben een gepromoveerde autodidact op het gebied van hiphop en Amsterdam-Noord. Hiphop als levenshouding en Amsterdam-Noord als arena.

Dat zijn mijn vensters op de wereld. Omdat ze gaan over de twee grootste thema’s uit mijn leven: thuis en identiteit. Van niets iets maken. Je kwetsbaarheid gebruiken als kracht, omdat het precies dat is. En bovenal het bij elkaar brengen van werelden en verhalen op een fluïde manier en daar weer nieuw werk van maken. Maar ook omdat hiphop en de aanverwante popcultuur onlosmakelijk verbonden zijn met sociologie, democratie en vrijheid.

Mijn favoriete rappers spraken in hun nummers gedetailleerd over de wijken waar ze vandaan kwamen. Jay-Z had het over de Marcy Projects in Brooklyn, New York. Sticks had het over de Monteverdiflat in Zwolle. Hef had het over Zalmplaat in Hoogvliet. Kempi over de Edison in Woensel-West, Eindhoven. En THC over Tuindorp in Amsterdam-Noord. Op die hyperlokale manier vertelden ze mij een universeel verhaal over thuis en identiteit.

Ik ben geen architect, en ook geen stadsgeograaf, maar ondanks eerdergenoemde disclaimer ben ik wel degelijk deskundig op het gebied van hoe je steden, gebouwen en woningen ontwerpt. Daarbij vertrek ik vanuit wat ik noem de ‘ziel’ van een plek. Dat wat uiteindelijk de steden, het beton, de stenen en de muren leven en betekenis geeft. Mijn kennis en bovenal gevoel hierover zijn gebaseerd op eigen ervaring. Kortom: dit is een verhaal van binnenuit. Anders dan wat helaas nog te vaak gebeurt: een academische analyse met te veel emotionele afstand. Mijn bijdrage kan dus ook gezien worden als het opkrikken van het hiphopgehalte. Namelijk niet alleen praten óver maar mét, vóór en dóór. Dit maakt het verhaal minder academisch, wel meer menselijk.

Het is donderdag 14 januari, om kwart over acht ’s avonds fiets ik naar huis van mijn werkplek in Amsterdam-Noord. We hebben zojuist de eerste groepsvergadering gehad van Verdedig Noord, een bewonerscollectief in Amsterdam-Noord bestaande uit professionals uit verschillende sectoren die zich inzetten voor een inclusieve vorm van stedelijke ontwikkeling en tegen de huidige uitsluitende vorm, ook wel bekend als gentrificatie. Oftewel: huizen, buurten, scholen, openbare ruimte en publieke voorzieningen die decennia systematisch zijn verwaarloosd omdat er demografisch gezien geen economisch interessante groep woonde, worden nu massaal opgeknapt en vernieuwd. En wij die er al decennia om vragen, moeten weg.

Het belangrijkste doel van Verdedig Noord is om bewoners zelfredzaam en weerbaar te maken. Ons stadsdeel staat bekend om zijn sociale karakter, een stadsdeel waar veel met elkaar wordt gedeeld en waar mensen klaarstaan om hun naasten te helpen. Vaak zijn dat mensen die zelf het minst hebben. De kracht en waarde van onze informele hulporganisaties zijn zo groot dat we ze moeten beschermen en versterken. In eerste instantie richten wij ons op woonbeleid en armoede. Verdedig Noord bestaat uit professionals uit zowel het sociaal-maatschappelijke als het kunst- en culturele domein. De combinatie van politiek en creativiteit staat bij ons altijd centraal als een vanzelfsprekende skill set, die je niet jong genoeg via educatie kunt overbrengen aan kinderen.

En onze initiatieven staan altijd in dienst van welzijn en welvaart voor iedereen, met name van bewoners die zich bevinden in moeilijke omstandigheden, vaak de oude Noorderling. Een paar voorbeelden ervan zijn de maaltijden die we een aantal keren per jaar – Perzisch nieuwjaar op de eerste dag van de lente (Nowruz), ramadan, Suikerfeest, Keti Koti, kerst – uitdelen en de muziek- en theatervoorstellingen die we houden voor bewoners om ze te inspireren en bewust te maken van wat er gebeurt in onze buurten.

Heel lang was onze kant van de stad het deel dat niet echt bij Amsterdam hoorde. ‘Je wil er niet dood gevonden worden’, was een populaire uitspraak onder Amsterdammers. Als ik het tegenwoordig hoor, raak ik enigszins gerustgesteld omdat er gelukkig nog mensen zijn die niet naar Amsterdam-Noord willen verhuizen. Niet omdat ik vind dat ze geen recht hebben om hier te komen wonen. Maar omdat ik vind dat wij het recht hebben om hier te blijven. En vaak heeft de komst van nieuwe Noorderlingen, over het algemeen goed verdienend, academisch opgeleid en wit, een direct gevolg voor onze sociaal-economische positie. Namelijk: opgedreven huizenprijzen, sociale huurwoningen die in de verkoop gaan, het verdwijnen van de buurtsupermarkt, nog meer segregatie op scholen, publieke buurthuizen die transformeren tot gesloten broedplaatsen en kunst in de openbare ruimte die bewoners eerder intimideert dan insluit.

Als ik van huis naar mijn werkplek fiets, moet ik over een zigzaggende weg tussen de bouwputten in de buurt die Overhoeks heet. Het bedrijvenverzamelgebouw A Lab, waar ons kantoor zit, is het voormalige laboratorium van Shell, dat sinds 2009 iets verderop langs de IJ-oever is gevestigd in een nieuw technologisch centrum. Net als meer oude gebouwen in de stad die hun oorspronkelijke functie zijn kwijtgeraakt (scholen, buurtcentra en theaters) is het oude Shell-laboratorium nu een zogeheten broedplaats. Met vijfduizend vierkante meter aan ruimte, waar onder andere de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, de Breitner Academie, culturele ondernemers, kunstenaars, fotografen, maatschappelijk werkers en techbedrijven zitten. En ik sinds kort dus ook met mijn groep Verdedig Noord. We houden er werksessies, ik maak er muziek, en we nemen er podcasts op. Tijdens de lockdown hebben we er ook een school geïmproviseerd waar we kinderen opvingen die niet in aanmerking kwamen voor de noodopvang op hun school en die thuis ook niet mee konden doen met online onderwijs, bijvoorbeeld doordat ze geen toegang hadden tot het internet of doordat er geen computer, laptop, tablet of smartphone in huis was.

Lang was er naast het kantoor, de kantine en het laboratorium van Shell aan deze kant van de IJ-oever weinig anders te vinden dan een groot braakliggend terrein. In 2007 werd het culturele podium Tolhuistuin opgericht, in 2012 kwam er het architectonische spektakel van Filmmuseum EYE bij en in 2016 volgde de opening van deA’DAM Toren, waar menig creatieve ondernemer uit de dans- en muziekscene kantoor houdt. In al die jaren werd de oever volgebouwd met nieuwbouwhuizen. Eerst langs het water, de IJpromenade met appartementencomplexen die namen dragen als De Europa en De Zeven Provinciën. Waar huizen werden verkocht voor soms miljoenen euro’s.

Geleidelijk aan werd met het zogenaamd opwaarderen van de oever door de dure nieuwbouw en door het creëren van al die nieuwe gebouwen voor de kunst- en cultuurindustrie het hele braakliggende terrein volgebouwd. Inmiddels vormt dit terrein het epicentrum van gentrificatie.

Wat betekent: er worden heel veel nieuwe luxeappartementen gebouwd voor een toekomstig Amsterdam waar bijvoorbeeld Amsterdamse docenten, verplegers, kunstenaars, sekswerkers en vuilniswerkers niet kunnen wonen. En daar wordt niet geheimzinnig over gedaan. Elke ochtend als ik van de Vogelbuurt naar A Lab ga, ervaar ik wat ik noem nieuwbouwpaniek. De diepe bouwputten en hoge hijskranen zijn intimiderend. Op een gebouw dat bijna af is, pronkt in dikke hoofdletters de slogan: ‘ONLY 1 PENTHOUSE LEFT IN BOLD’. Bold, zo heet dit appartementencomplex, dat uitsluitend communiceert in het Engels. What’s in a name. De slogan staat uiteraard richting het centrum, waar mensen die op de pont naar Noord varen het duidelijk kunnen lezen. De boodschap: hier wordt gebouwd aan het Beloofde Land, mis het niet!

Ik vraag me sterk af of de betonnen skeletten van de half-affe gebouwen ooit een ziel zullen hebben. Net zoals ik betwijfel of hier een plek voor mij zal zijn. Ymere bouwt hier 133 sociale huurwoningen, lees: studio’s van vijftig vierkante meter. Ten eerste kom ik niet meer in aanmerking voor een sociale huurwoning en ten tweede kan ik met mijn gezin niet gaan wonen in een studio van vijftig vierkante meter. En dat geldt voor veel gezinnen in Noord, die in principe veel behoefte hebben aan een betaalbare nieuwbouwwoning op zo’n veelbelovende plek.

‘Je wil er niet dood gevonden worden’, was een populaire uitspraak onder Amsterdammers over Noord

De vrije sector in dit soort gebieden is voor velen van ons ook geen optie, omdat dat simpelweg, net als een koopwoning in deze buurt, onbetaalbaar is. Met als resultaat dat ik momenteel een vrijesectorappartement huur in de Vogelbuurt, een huis van bijna honderd jaar oud waarvoor ik veel te veel betaal. In feite ben ik rijk genoeg om een huis van twaalfhonderd euro te huren, maar te arm voor een hypotheek van achthonderd euro. En dan ben ik nog een van de gelukkigen, omdat ik ervoor kan kiezen om hier te blijven en die hoge huur te betalen. Maar wat moet ik anders? Weggaan? Terwijl ik in Noord ben opgegroeid en zelfs tegenover Overhoeks in de Van der Pekstraat heb gewoond en in die buurt ook op school heb gezeten.

In de tijd dat ik in de Jasmijnstraat woonde, bracht ik wekelijks in grote boodschappentassen vieze kleding naar wasserette De Roos. Doel van eigenaresse Roos was niet enkel het reinigen van de kleding van haar klanten, maar ook helpen met de geestelijke en emotionele hygiëne. Zo vroeg ze mij altijd hoe het ging en gaf ze me levensadviezen. Op een dag, toen ze tussen mijn kleren geen vrouwenkleding meer zag, mocht ik bij haar uitgebreid mijn hart luchten over mijn relatie die net uit was gegaan. Later ging ik met mijn vrouw die in verwachting was naar Roos en nog wat later met onze zoon. Ondertussen had ik gelukkig een huis met een eigen wasmachine, maar weinig was zo waardevol als eventjes kletsen met Roos, die op haar beurt ook vertelde over haar eigen leven en hoe zij in haar eentje haar wasserette overeind wist te houden in meerdere crises.

Het is dit sociale weefsel dat gebouwen, woningen en winkels hun ziel geeft. Het is deze solidariteit die mijn medestrijders en ik bedoelen als we het hebben over de schoonheid van Noord die beschermd moet worden.

De weg naar de herontwikkeling van de IJ-oevers ging volledig volgens het model van de Amerikaanse socioloog Richard Florida. In 2002 verscheen zijn boek The Rise of the Creative Class. Niet nieuwe, dure stadions en concertzalen zouden de steden vernieuwen, maar techwerkers, kunstenaars, ontwerpers en wetenschappers. Burgemeesters wereldwijd, van New York tot Tokio, zochten wanhopig naar manieren om kwetsbare wijken te laten herleven en omarmden de filosofie van Florida.

Ook in Nederland en met name in Amsterdam kreeg zijn denkwijze navolging. Het afgelopen decennium verschenen er in bijvoorbeeld Amsterdam-Noord, Zuidoost en Nieuw-West meer en meer hubs, plekken zoals A Lab, in voormalige schoolgebouwen, buurttheaters en sportzalen, waar de creatieve klasse haar intrek nam. Deze voorheen publieke plekken hadden hun oorspronkelijke open functie verloren en transformeerden in enclaves waar creatieven, bijna allemaal afkomstig van buiten de betreffende wijken en bijna allemaal hoogopgeleide witte twintigers en dertigers, goedkope kantoren konden huren. Begrijpelijk, want de prijzen van alle vastgoed, zowel huizen als kantoren, waren tot onbetaalbare hoogten gestegen. Maar de creatieve klasse werd op deze manier onbedoeld de aanjager van gentrificatie en van de groeiende ongelijkheid. De creatieven trokken namelijk met hun komst hippe koffietenten, progressieve nachtclubs en een alternatieve kunstscene aan. Al deze partijen samen waardeerden de structureel verwaarloosde wijken op, waarna projectontwikkelaars er massaal naartoe trokken om lucratieve zaken te doen. De grond was er immers spotgoedkoop en de huizen waren vaak oud en vervallen. Bovendien troffen ontwikkelaars wooncorporaties aan die geen moment twijfelden om sociale huurwoningen met winst te verkopen.

De grootste gedupeerde van dit beleid is uiteindelijk de arbeidersklasse, voor wie er geen ruimte meer lijkt te zijn in de stad. En geen enkele partij op een machtspositie beschermt hun rechten. Zelfs niet in ons linkse Amsterdam. Onze gemeenten hebben steden laten verworden tot plekken voor enkel de allerrijksten.

Uiteindelijk benadeelde de creatieve klasse ook zichzelf. Veel kunstenaars kunnen zelf nauwelijks meer in de stad wonen. De meeste hebben vaak naast hun beroepspraktijk een bijbaan om rond te kunnen komen. Nu we het nieuwe decennium zijn ingegaan, is dus de belangrijkste vraag: hoe richten wij onze steden solidair in?

Om te beginnen moeten we het idee van onvoorwaardelijke groei loslaten en inclusie omarmen. Bewoners moeten worden betrokken bij de inrichting van hun buurten. Ze moeten een betekenisvolle plek krijgen aan de tafels waar de besluiten worden genomen, inclusief inspraak en inzage in plannen en begrotingen. Sterker nog, de tafels moeten opnieuw worden gebouwd, ditmaal door bewoners zelf.

Overhoeks en de Van der Pekbuurt liggen nog geen paar honderd meter van elkaar, maar het contrast tussen deze twee wijken is enorm. Overhoeks: het nieuwe, dure en gelikte Noord, waar in de toekomst waarschijnlijk alleen maar expats wonen in hoge torens. De Van der Pekbuurt: een arbeiderswijk met jaren-twintigarchitectuur, laagbouw, oranje dakkapellen en gemetselde tuinmuurtjes. Maar ook hier heeft de verdiendrift toegeslagen onder corporaties en projectontwikkelaars. De afgelopen vijf jaar heeft Ymere ontzettend veel sociale huurwoningen verkocht. Kleine huizen die tot relatief kortgeleden werden verhuurd voor enkele honderden euro’s per maand worden na renovatie verkocht voor makkelijk vier, vijf ton, als het niet meer is.

De herontwikkeling van de Van der Pekbuurt is bovendien goed zichtbaar in de winkels. De Marokkaanse vistraiteur wordt sinds vorig jaar vergezeld door Kinki Kappers. Op het Van der Pekplein, waar ik vele avonden als tiener heb doorgebracht, kun je niet eens meer zitten zonder consumptieplicht. Dure kaas, koffie en pizza, alles kun je er krijgen zolang je bereid bent om veel geld neer te tellen. De afgelopen tien jaar is er meer financieel kapitaal naar de buurt gekomen dan in een hele eeuw daarvoor, maar de markt heeft het zwaarder dan ooit. Als het zo doorgaat met de verkoop van sociale huurwoningen en met de komst van luxewinkels, zal het contrast tussen Overhoeks en de Van der Pekbuurt in de toekomst vooral architectonisch zijn. Er wonen nu al op beide plekken steeds meer vermogende mensen. En waar blijven de oude bewoners in dit hele verhaal? Het is op deze plek, tegenover de Van der Pekstraat en midden in Overhoeks, dat ik een nieuw soort angst heb ontwikkeld: nieuwbouwpaniek. Ik noem het building anxiety. Ondanks mijn building anxiety zijn er genoeg gebouwen in Amsterdam-Noord waar ik juist ontzettend aan gehecht ben, zoals Plan van Gool, waar ik ben opgegroeid, en de tuindorpen in Amsterdamse-Schoolarchitectuur, die doen denken aan een tijd dat de knapste architecten bouwden voor de kwetsbaarste bewoners. Bovendien was hoogbouw nooit onze traditie.

Tegenwoordig kun je in Amsterdam-Noord geen hoek om zonder dat er kranen en steigers als een hakbijl boven je hoofd hangen. En alles om me heen communiceert dat ik hier niet meer thuishoor. Dat ik hier niet mag zijn. Dat ik in de weg loop. Dat ik weg moet. Los moet laten. Moet oplossen. Overal om me heen verrijzen woontorens uit de grond die me insluiten en tegelijkertijd uitsluiten. Van de cultuur en de architectuur tot de groenstructuur, niets wordt gespaard. De bakken met geld die hier nu worden geïnvesteerd, de utopische beelden en beloftes op billboards en artist impressions zijn bovendien allemaal niet voor ons bedoeld. Plekken waar wij onze identiteit aan ontleenden, verdwijnen in hoog tempo.

Dit is niet willekeurig, maar strategisch. Want als mensen niet een duidelijk ‘wij’ kunnen formuleren, kunnen ze ook geen verzet mobiliseren. In het boek Mutual Aid beschrijft de Amerikaanse advocaat en auteur Dean Spade wat wij binnen Verdedig Noord informele zorgorganisaties of solidariteitsnetwerken noemen: mensen die zich in hun buurt langs onofficiële lijnen verenigen en die zelfstandig een sociaal vangnet inrichten. Hij vertelt vanuit de actualiteit van de coronacrisis, maar benadrukt hoe tijdloos het is dat mensen in gemarginaliseerde levensomstandigheden het meest voor elkaar zorgen. Of zoals mijn buurvrouw Linda Carolus het zegt: daar waar mensen het minst hebben, wordt juist het meest gedeeld en gezorgd voor elkaar.

Dit kan zo simpel zijn als een Facebook- of WhatsApp-groep waarin bijvoorbeeld dagelijks wordt gecontroleerd of niemand met honger naar bed gaat. Of waarin door een groep bewoners wordt gespaard voor een gezamenlijke pot die elke maand naar een andere deelnemer gaat voor bijvoorbeeld een nieuw bed of schoolboeken. In het Surinaams wordt dit ook wel kasmoni genoemd. En er zijn nog talloze andere voorbeelden van mutual aid of zoals wij zeggen: solidariteitsnetwerken. Dit zijn groepen die bestaan naast organisaties als de voedsel- en kledingbank, het Leger des Heils, maatschappelijke dienstverlening Doras en de Huizen van de Wijk, met dus als belangrijkste verschil dat ze zijn opgezet en worden gerund mét, vóór en dóór bewoners zelf.

Alles om me heen communiceert dat ik hier niet meer thuishoor. Dat ik hier niet mag zijn. Dat ik weg moet

Kortom: dit zijn mensen die niet alleen hulp bieden maar ook hulp vragen. Dit maakt de dynamiek tussen hen en de organisatie fundamenteel gelijkwaardig. Onze huidige economie is gericht op onvoorwaardelijke groei, ten koste van mens en natuur. Of zoals Dean Spade stelt: hetzelfde systeem dat ons in de steek laat, zal ons niet redden. Wij moeten dat zelf doen. In een crisis maar ook daarna. Zodat we zelfredzaam en weerbaar zijn. Hiervoor is het van belang dat we onze eigen sociale stelsels opbouwen en de bestaande saamhorigheidsstructuren versterken en professionaliseren.

Alle bestaande hulporganisaties van de overheid zijn, met de beste bedoelingen uiteraard, uiteindelijk toch niet ingericht op het vergroten van de zelfbeschikking van burgers. En ze stemmen bovendien in met het grootste fundamentele probleem van onze tijd: het neoliberalisme. Ze zijn daarom niet ingericht op onbegrensde solidariteit maar op, zo beschrijft Dean Spade, liefdadigheid. Dit houdt een verticale hiërarchie in stand die juist problematisch is. We moeten naar een horizontale hiërarchie, oftewel naar fundamentele gelijkwaardigheid. En dat begint met het opnieuw leren nadenken over principes als hulp en zorg. En met ons af te vragen voor wie we die hulp en zorg precies inrichten en hoe. Net zo moeten architecten durven denken en bouwen vanuit de behoefte van de mensen voor wie ze bouwen. Daarvoor moeten ook architecten hun oor te luisteren durven leggen bij mensen. Ze moeten komen, bouwen en vertrekken in solidariteit.

Die solidariteit slaat in dit geval op bewoners die leven in achtergestelde wijken en mensen die het hardst worden getroffen door de huidige crisis. Wat betreft de overheidsinstanties gaat het op dit punt niet eens meer om solidariteit, maar om basale mensenrechten. Het recht op huisvesting is een universeel mensenrecht. Het is de taak van onze overheid om daarin te voorzien. Terwijl op Overhoeks het ene na het andere luxe appartementencomplex met de allerlaatste technologische voorzieningen uit de grond schiet, kampen bewoners nog geen paar honderd meter verderop met loden leidingen, slechte isolatie en slechte ventilatie, met alle negatieve gevolgen van dien voor de gezondheid van zowel volwassenen als kinderen. En dat in 2021 in een van de rijkste landen ter wereld. Dit kapitalistische systeem is namelijk niet ontworpen om de arbeidersklasse te dienen. Niet in tijden van welvaart en helemaal niet in tijden van crises. En al helemaal niet als de arbeiders vrouw, non-binair, queer, mindervalide, zwart of van kleur zijn, of alles ineen.

Het afgelopen decennium is onze verzorgingsstaat geteisterd door de neoliberale storm die alle sociale vangnetten en netwerken beleidsmatig heeft afgebroken. Er is massaal bezuinigd op zorg en welzijnsorganisaties in de harten van de wijken, die bestonden voor en door buurtbewoners, die er leerden om zelfredzaam en weerbaar te zijn. Professionals die jongeren leerden om regie te nemen over hun eigen leven en onderwezen over het belang van zelfbeschikking, waardoor zij zich konden ontwikkelen tot volwaardige burgers en deel konden uitmaken van de maatschappij, werden gezien als overbodig. Alle belangrijke publieke voorzieningen moesten aan de vrije markt worden overgelaten, omdat alleen commerciële concurrentie het allerbeste in mensen naar boven zou halen. En niet solidariteit.

Van onderwijs en zorg tot huisvesting en publieke gebouwen, alles moest geprivatiseerd en gecommercialiseerd worden met alle negatieve gevolgen van dien voor het welzijn en de welvaart van de arbeidersklasse. De paradox van onze overheid om aan de ene kant zich nergens mee te willen bemoeien en aan de andere kant structureel te korten op alle zaken die bewoners juist onafhankelijk en zelfstandig maken, is een grote groep Nederlanders fataal geworden.

Uitgerekend gemarginaliseerde en systematisch verzwakte bewoners zijn de dragers van de informele hulp- en welzijnsorganisaties en beschermers van het sociale weefsel van onze gemeenschappen. Juist in de pandemie laten ze opnieuw zien dat ze cruciaal zijn, door bij te springen waar de overheid het nalaat. En daarmee de ziel en menselijkheid in onze steden in stand te houden. Maar hoelang nog? Daar waar deze mensen in alle academische rapporten en theoretische analyses worden bestempeld als ‘kwetsbaar’, zijn precies zij in de praktijk de drijvende kracht achter de vangnetten binnen gemeenschappen die door beleid zijn verarmd en gesegregeerd. Dat is ondanks de armoede, niet dankzij. Want er is niets romantisch aan gemarginaliseerd zijn.

Meestal fiets ik snel door Overhoeks naar mijn kantoor, maar op een dag besluit ik om eens langzaam door alle straten te lopen en het beton dat mij doet vrezen van dichtbij aan te kijken. Fotograferend met mijn telefoon bedenk ik het gedicht Building Anxiety, over mijn nieuwbouwpaniek:

Building Anxiety

The fear of sights
The fear of poisonous green that illuminate our nights
They push, demolish, improve and rise
Our human rights come with an inhumane price

Building anxiety

I might move to the swing of a wrecking ball
And break up a stand
There is nothing promising on this land
Cranes dance in the wind like kites
On the same ground where I experience the fear of heights

Building anxiety

For building is a construct
Designed by those who fear
They build in anxiety
Because they are afraid
That we will stay here

Stay near

My dear

Dit essay verscheen voor het eerst in De Groene Amsterdammer.